
Jurisprudentie
BD0311
Datum uitspraak2008-04-10
Datum gepubliceerd2008-04-24
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7243 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-24
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7243 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aanstelling bij andere werkgever niet gemeld. Wegens plichtsverzuim disciplinair strafontslag.
Uitspraak
06/7243 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 november 2006, 05-5546 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Bestuurscommissie Openbaar Primair Onderwijs Haarlem (hierna: bestuurscommissie)
Datum uitspraak: 10 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De bestuurscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 maart 2008, waar namens appellante is verschenen mr. M.R. Hoendermis, werkzaam bij Hoendermis en Van Loenhout te ’s-Gravenhage. De bestuurscommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.G.A. Kellenaar, werkzaam bij VOS/ABB Consulting te Woerden, en J.L. Aalberts, werkzaam bij de bestuurscommissie.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante is sinds 1982 werkzaam als maatschappelijk deskundige bij het speciaal onderwijs. Vanaf 1 augustus 2001 was appellante volledig arbeidsongeschikt. Op dat moment was zij onder meer in dienst van de gemeente Haarlem werkzaam in het primair onderwijs bij de [naam school], met een werktijdfactor 0,2319. Deze aanstelling is per 1 januari 2003 overgenomen door de bestuurscommissie. In het functieongeschiktheidsadvies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) van 10 juni 2003 is vermeld dat appellante op de voorgenomen ontslagdatum 1 juli 2003 twee jaar ongeschikt zal zijn wegens ziekte of gebrek maar dat zij naar verwachting binnen 6 maanden na die datum weer volledig hersteld zal zijn.
1.2. In augustus 2003 is de directeur van de [naam school] W. telefonisch benaderd door de directeur van [naam school 2], een school die valt onder het bestuur van de Stichting Katholiek en Interconfessioneel RK Onderwijs Sint Bavo (hierna: [naam school 2]), met de vraag of W. een referentie zou willen verstrekken ten behoeve van een sollicitatie van appellante bij [naam school 2]. Bij brief van 29 augustus 2003 heeft W. appellante laten weten dat zij niet als referent zal optreden in verband met deze sollicitatie; daarbij heeft zij appellante uitgenodigd om afspraken te maken over werkhervatting. Vervolgens heeft op 21 oktober 2003 een gesprek plaatsgevonden tussen appellante en W., ten einde afspraken te maken over werkhervatting bij de [naam school].
Op 27 oktober 2003 heeft appellante een gesprek gevoerd met p&o adviseur van de bestuurscommissie K. Appellante heeft haar werkzaamheden bij de [naam school] daarna niet hervat.
1.3. Met ingang van 5 januari 2004 is appellante volledig arbeidsgeschikt geacht voor haar werkzaamheden bij de [naam school]. Bij brief van 19 februari 2004 heeft de bestuurscommissie appellante verzocht afspraken te maken om tot een volledige werkhervatting te komen. Daarbij is appellante gevraagd om de bestuurscommissie volledig te informeren over de eventuele betrekking die zij volgens op 30 januari 2004 van het Uwv verkregen informatie per 18 september 2003 voor één dag per week zou hebben aanvaard bij [naam school 2]. Bij brief van 1 april 2004 heeft de bestuurscommissie nader van het Uwv vernomen dat appellante met ingang van 18 september 2003 voor 8,71 klokuren per week werkzaam is bij [naam school 2]. In een brief van 19 april 2004 heeft de toenmalige gemachtigde van appellante desgevraagd aan de bestuurscommissie meegedeeld dat appellante geen aanstelling heeft bij [naam school 2]. Ook in een gesprek op
1 juni 2004 met de bestuurscommissie heeft appellante aanvankelijk ontkend te zijn aangesteld bij [naam school 2].
2. Na het voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt, heeft de bestuurscommissie appellante bij besluit van 29 oktober 2004 per 1 november 2004 wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Bij besluit van 14 september 2005 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard. Het verweten plichtsverzuim dat aan het strafontslag ten grondslag is gelegd bestaat er uit dat appellante in strijd met artikel E4, eerste lid, van de CAO Primair Onderwijs 2002-2004 (hierna: CAO-PO) haar aanstelling bij [naam school 2] niet aan de bestuurscommissie heeft gemeld.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. In artikel E4, eerste lid, van de CAO-PO is bepaald dat de werknemer de werkgever ervan in kennis zal stellen voordat (of: wanneer) hij een betrekking aan andere onder-wijsinstellingen aanvaardt en dat hij de werkgever ook van alle andere werkzaamheden waarvoor de werknemer salaris of anderszins inkomen uit arbeid ontvangt, op de hoogte brengt.
4.2. Bij akte van benoeming van 16 oktober 2003 is appellante vanaf 18 september 2003, uiterlijk tot en met 31 juli 2004, voor bepaalde tijd benoemd in de functie van maatschap-pelijk deskundige bij [naam school 2]. Ten tijde van het aanvaarden van deze benoeming en de aanvang van de werkzaamheden op 18 september 2003 heeft appellante de bestuurscom-missie niet in kennis gesteld van deze nieuwe werkzaamheden. Voorts heeft appellante, nadat de bestuurscommissie haar bij brief van 19 februari 2004 had gevraagd om volledige informatie te verstrekken met betrekking tot haar aanstelling bij [naam school 2], die aanstelling bij brief van 19 april 2004 ontkend en ook in het gesprek van 1 juni 2004 heeft zij aanvankelijk ontkend te zijn aangesteld bij [naam school 2], daartoe (achteraf) stellende dat zij een tijdelijke aanstelling niet als een aan de bestuurscommissie te melden betrekking zag. Uitgaande van deze gegevens komt de Raad tot de conclusie dat appellante de bestuurscommissie in strijd met het voorschrift van artikel E4, eerste lid, van de CAO-PO niet tijdig op de hoogte heeft gebracht van haar betrekking bij [naam school 2].
4.3. Appellante heeft gesteld dat zij haar benoeming bij [naam school 2] aan K. heeft gemeld in het gesprek op 27 oktober 2003 en dat dit ook kan worden afgeleid uit de aantekeningen die K. van dat gesprek heeft gemaakt. Door de bestuurscommissie is dienaangaande gesteld dat appellante tegen K. heeft gezegd dat er mogelijk bij wijze van re-integratie werkzaamheden bij [naam school 2] zouden kunnen volgen, zonder uitzicht op een aanstelling. In de aantekeningen van K. is in verband met appellantes mededelingen ten aanzien van [naam school 2] vermeld [aantekening 1] en [aantekening 2]. De Raad is van oordeel dat aan die aantekeningen niet de betekenis kan worden toegekend die appellante daaraan gehecht wil zien, nu op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat appellante - anders dan de bestuurscommissie heeft aangegeven - aan K. heeft gemeld dat zij een betrekking had aanvaard bij [naam school 2] en daar inmiddels ook werkzaam was. De enkele stelling van appellante dat zij er absoluut zeker van is haar tijdelijke dienstverband bij [naam school 2] te hebben genoemd in dat gesprek, biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een andersluidend oordeel te komen.
4.4. Voorts acht de Raad de verklaring van appellante dat de ontkenning van de aan-stelling bij [naam school 2] in de brief van de gemachtigde van 19 april 2004 op een mis-verstand berustte, mede bezien in het licht van het vorenstaande, niet geloofwaardig. Dat appellante niet besefte dat ook een tijdelijk dienstverband gemeld moest worden, dient voor haar rekening te blijven, nu artikel E4 van de CAO-PO voor een dergelijke uitleg naar het oordeel van de Raad geen enkele basis biedt.
4.5. Op grond van het vorenoverwogene is de Raad van oordeel dat de bestuurscommissie de overtreding van het voorschrift op goede gronden heeft aangemerkt als plichtsverzuim dat aan appellante is toe te rekenen en dat de bestuurscommissie zodoende op grond van artikel 220 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC bevoegd was om haar een disciplinaire maatregel op te leggen.
4.6. Door het aangaan van een nieuw dienstverband, zonder daarvan melding te doen aan de bestuurscommissie, terwijl voor de werkzaamheden bij de [naam school] nog sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid, heeft appellante de nood-zakelijke vertrouwensrelatie met de bestuurscommissie ernstig geschaad. Voorts heeft zij door haar handelen de re-integratie naar haar werkzaamheden belemmerd. Naar het oordeel van de Raad is dit gedrag van een zodanige ernst dat de disciplinaire straf van ontslag daaraan niet onevenredig is te achten.
4.7. De grief van appellante dat er negen maanden waren verstreken na het tijdstip waarop het plichtsverzuim aan het bevoegd gezag bekend was geworden, waardoor het recht op het opleggen van de disciplinaire straf conform het bepaalde in artikel 224 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC zou zijn vervallen, kan naar het oordeel van de Raad niet slagen. Uitgaande van de informatie die de bestuurscommissie op 30 januari 2004 en in april 2004 van het Uwv heeft gekregen, en zelfs nog buiten beschouwing gelaten de ontkenning van het dienstverband door appellante in de brief van 19 april 2004, is het strafontslag tijdig opgelegd.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2008.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD